Capelle aan den IJssel, in historisch perspectief

Capelle en de drooglegging van de polders rondom Kralingen

Ons veengebied

Wellicht is de belangrijkste ingreep van de mens in dit gebied de vervening geweest. Op grote schaal heeft men veen afgegraven voor de winning van turf. Hiervoor was overigens alleen oligotroof en mesotroof veen (dat niet teveel,zout bevatte) geschikt. Andere veensoorten bevatten teveel minerale delen en leveren daardoor bij verbranding teveel as.

De veenspecie werd in langgerekte trek- of petgaten opgebaggerd en op stroken onverveend land (z.g. ribben) uitgespreid. Later werd het veen op zetwallen (gemaakt van voor de turfwinning ongeschikte bovengrond) uitgespreid. Als de ribben en zetwallen niet te smal en de petgaten niet te diep werden uitgeveend konden de petgaten dichtgroeien en verlanden waardoor opnieuw veenvorming optrad.

Indien dit wel het geval was trad geen verlanding op en bestond de kans dat de zetwallen door golfslag worden weggeslagen. De petgaten groeiden aaneen en er ontstonden grote plassen.

Ook reeds bestaande natuurlijke meren konden door afslag aanzienlijk worden vergroot. Het Haarlemmermeer bv. is door afslag ontstaan .Een groot deel van deze door vervening ontstane plassen en op meer natuurlijke wijze gevormde meren zijn in de loop der tijden drooggelegd: droogmakerijen.

Het daardoor aan de oppervlakte komende materiaal kan bestaan uit restveen (veen dat na de vervening in de ondergrond is blijven zitten), meermolm (een mengsel van eruggestorte bovengrond van het oorspronkelijke veenprofiel).

Rivierklei

Tenslotte kan worden vermeld dat langs de Vecht,de Oude Rijn en de Hollandse IJssel tussen 1400 en 1900 veel klei werd afgegraven (aftichelen) t.b.v. steenbakindustrie. De brandstof voor deze industrie (turf) lag dicht bij huis. Het afzetgebied vormden de grote steden. zoals Amsterdam, Gouda en Utrecht.

Prins Alexanderpolder

De Prins Alexanderpolder, die in de 19e eeuw is ontstaan door de drooglegging van een groot plassengebied, is resultaat van een eeuwenlange vervening. Te midden van deze plassen lag het verdwenen dorpje Kralingen dat vermoedelijk zijn naam ontleend aan het geslacht van Cralinghen.

De heren van Cralinghen woonden op het slot Honingen dat tussen de 's-Gravenweg en de Oostzeedijk stond ter hoogte van de Hoflaan en in 1233 gebouwd was door Hugo van Cralinghen, ridder en stadhouder van Holland. In 1672 werden de restanten van het slot opgeruimd.

Het centrum van het dorp Kralingen, ontstaan in de middeleeuwen, lag op de plaats van de huidige begraafplaats Oud-Kralingen. De belangrijkste weg door het dorp was de Veenweg, die aan de oostzijde uitkwam op de Oostkade en aan de westzijde op de toenmalige Kortekade (nu Plaszoom). Aan de Veenweg stonden de openbare gebouwen zoals de kerk, gebouwd omstreeks 1550 en gewijd aan de heilige Lambertus, verder het Heilige Geest- of armenhuis, het ambachtshuis tevens in gebruik als herberg en een school.

De bewoners leefden van de veeteelt, de visserij, het rietsnijden en de turfwinning. Vooral de turfwinning bood veel mensen werk omdat turf de enige brandstof was die in ruime mate voorhanden was. Het gevolg van het vervenen is geweest dat grote stukken land geleidelijk in water veranderden.

In 1793 schreef de Nederlandse Stad- en Dorpschrijver over Kralingen:

"Dit 's 't bloejend Kralingen, eertijds zeer gering,
Nu digt en schoon bebouwd in heel zijn ommekring.
Dan, 't wordt door zijnen bloei met zijnen val bedrijgt,
Daar 't door de veenderij, voor landen water krijgt."

In het begin van de 19e eeuw is de val gekomen door het wegtrekken van de bewoners naar het zuid-westelijke deel van de gemeente in de omgeving van de Hoflaan en Oudedijk. Hier verrees het nieuwe gemeentehuis en de nieuwe kerk, de huidige Hoflaankerk. Slechts enkele vissers bleven achter in het uitgestrekte en ontvolkte plassengebied tussen Rotte en 's-Gravenweg.

In 1843 werd in opdracht van het Hoogheemraadschap Schieland een eerste plan gemaakt voor de droogmaking van de plassen met uitzondering van de Noordplas, de huidige Kralingseplas. Langs de Oudedijk lagen vele buitenplaatsen met fraaie namen als Rozenburg en Vredehof waarvan de tuinen grensden aan de zuidzijde van de Noordplas. De eigenaars waren erg gesteld op het fraaie uitzicht en wendden met succes hun invloed aan om drooglegging te voorkomen. Na vele discussies kon in 1866 begonnen worden met de voorbereidende werkzaamheden zoals de aanleg van de ringvaart en het bouwen van de gemalen. Na het in werking stellen van de pompen, vielen in 1871 de eerste gedeelten droog, spoedig gevolgd door de rest. De vroegere wegen en kaden die als dijken boven het drooggevallen land uitstaken werden afgegraven met uitzondering van de begraafplaats bij het oude kerkje.

Weer namen boeren en tuinders bezit van het gebied dat nu op een aanzienlijk lager niveau lag, nl 6.50 meter beneden NAP.

De Keizershof

In 1869 werd begonnen met de drooglegging van de "Polder Prins Alexander". In 1874 was het zover dat met de verkoop van de drooggevallen gronden werd begonnen. Gerrit Treurniet zag het in deze nieuwe polder wel zitten. Hij kocht in 1875 een aantal kavels gelegen in Hillegersberg bij de grens met Zevenhuizen. Gerrit Treurniet liet in 1875 de "Keizershof" bouwen en ging er in 1883 op wonen. Waarom hij de naam "Keizershof" voor zijn nieuwe boerderij heeft gekozen is niet meer te achterhalen. Er wordt wel beweerd dat Keizer Napoleon, bij zijn bezoek aan Nederland over de Rotte getrokken is en daar geslapen heeft. Dit is een fabeltje, want de boerderij bestond toen nog niet.

In 1902 werd Huibert Paul uit Oud Verlaat eigenaar. In 1910 werd Pieter Paul door zijn vader op deze boerderij gezet, en hij werd, bij de latere boedelscheiding in 1926, de nieuwe eigenaar. Na zijn overlijden in 1957 werden de drie ongehuwde zoons van Pieter: Toon, Huib en Frits de opvolgers.

In 1966 werden boerderij en landerijen onteigend door de gemeente Rotterdam voor stadsuitbreiding. De drie broers mochten er voorlopig op blijven wonen, maar elk ogenblik kon men bericht krijgen dat de boerderij zou verdwijnen. Het valt te begrijpen dat met dit vooruitzicht, aan onderhoud niets meer werd gedaan. Toch heeft het nog jaren geduurd voordat de boerderij gesloopt werd. De eens zo fraaie boerderij "Keizershof", wel eens de parel van de Prins Alexanderpolder genoemd, verviel steeds verder zodat ten slotte een bouwval resteerde.

De laatste bewoner van de boerderij was Toon Paul, zijn broer Huib was inmiddels overleden en Frits was vertrokken naar Moordrecht. De gemeente Rotterdam heeft Toon tot aan zijn overlijden op 6 februari 1991 op de "Keizershof" laten wonen. Daarna werd de boerderij binnen een week met de grond gelijk gemaakt en verdween ruim een eeuw geschiedenis.

Jan Anne Beijerinck 1800 - 1874

Geboren te Lent op 4 december 1800, was de meest bekende waterbouwkunmdige uit een geslacht van waterstaatsingenieurs. Hij werkte mee aan de drooglegging van o.a. de Haarlemmermeer, waar hij de ontwerper was van het beroemde Cruquius gemaal en de Alexanderpolder waar het gemaal naar hem is vernoemd.
In 1865 deed Jan Anne voorstellen voor het inpolderen van het zuidelijk deel van de Zuiderzee, nu het IJsselmeer

Het definitieve droogleggingsplan van de Polder Prins Alexander(1859) van Ir. Jan Anne Beijerinck (1800-1871) voorzag in de bouw van drie zogenaamde benedengemalen (in Kralingen, Capelle en Nieuwerkerk) en een bovengemaal (in Kralingseveer).

Aanvankelijk drie, later twee, benedengemalen moesten het water uit de plassen, en na de drooglegging uit de polder,opvoeren naar de 4 meter hoger gelegen ringvaart van waar het door het bovengemaal bij Kralingse Veer in de 2 meter hoger gelegen Nieuwe Maas werd gepompt.

Het benedengemaal in Capelle werd al in 1868 genoemd naar de opsteller van het droogleggingplan, Ir. Jan Anne Beijerinck. Het gemaal ´Jan Anne Beijerinck´ werd in oktober 1869 in gebruik genomen en als enige van de drie benedengemalen van de nieuwe polder toegerust met vijzels. Beijerinck was een groot voorstander van vijzels als opvoerwerktuig. Ongetwijfeld zal zijn voorkeur mede een rol hebben gespeeld bij de keuze van ´Jan Anne Beijerinck´ als naam voor het gemaal aan de Bermweg 13-15 in Capelle aan den IJssel. Het gemaal Jan Anne Beijerinck is als enige van de oorspronkelijke benedengemalen bewaard gebleven.

Sinds 1990 wordt de bemaling van de polder geregeld door een nieuw gemaal in Nieuwerkerk aan den IJssel waardoor de oude gemalen overbodig werden. In 1993 droeg het Hoogheemraadschap van Schieland het gemaal, welke nog steeds kan functioneren als reservebemaling, over aan de Stichting Beijerinckgemaal.

Het gemaal is door de provincie Zuid-Holland aangemerkt als beschermd monument en kan worden beschouwd als een object van historische waarde met een bijzondere architectuur. Het oorspronkelijk door stoomkracht aangedreven gemaal is nu het oudst nog werkende- en elektrisch bediend gemaal van Nederland. De elektrische installatie, pompen en motoren dateren uit 1927 en zijn inmiddels zeldzaam geworden,terwijl het gemaal historisch van betekenis is vanwege de rol die het heeft gespeeld bij de drooglegging en de waterhuishouding van de Polder Prins Alexander.

Bron : Internet 2004